Met de aanleg van het kanaal werd reeds in 1850 begonnen. Het had op 6 october 1852 gereeed moeten zijn. In maart 1855 werd deze datum nader bepaald op 1 januari 1859. De nieuwe concessionaris besteedde het werk in augustus 1856 voor f 3.000.000 in Londen aan. Hij vatte het werk krachtig aan, doch moest het wegens geldgebrek op 13 februari 1858 staken. In 1862 werd een belangrijk deel van het werk door het rijk (Staatsspoorwegen) heraanbesteed. Met de bouw van de schutsluizen (Middensluizen) te Hansweert en Wemeldinge werd in januari 1863 begonnen, terwijl de laatste percelen graafwerk van het kanaal tussen de sluizen in datzelfde jaar nog werden aanbesteed. Op 15 oktober 1866 werd het kanaal voor het scheepvaartverkeer opengesteld.
Tijdens het graven ontstonden als gevolg van de vrij slechte bodemgesteldheid nu en dan afschuivingen, waardoor een gedeelte van het kanaal alleen door baggeren op diepte was te krijgen. Ook had men reeds spoedig na de aanleg met vernieling van remmingwerken door paalworm te kampen.
Het kanaal, in rechte strekking gelegen tussen Hansweert en Wemeldinge, komt door middel van buitenhavens uit op plaatsen in de Wester- en Oosterschelde waar diepe geulen langs de oever lopen en de stroomsterkte vrij groot is. Baggerwerk voor de havenmonden is dan ook sinds de aanleg niet nodig geweest. In de buitenhavens wordt jaarlijks gebaggerd. De aanslibbing in de buitenhaven te Wemeldinge is slechts een fractie van die te Hansweert. Over het kanaal werden drie draaibruggen voor gewoon verkeer, de Schoorse brug bij Schore, de Postbrug in de rijksweg Kloetinge-Yersekedam en de Bonzijbrug te Wemeldinge, en een spoorwegdraaibrug bij Vlake gelegd. Kanaaldijken werden opgeworpen om als tweede waterkering te dienen.
Sinds 1869 werd het jagen der schepen aanbesteed, waarvoor 30 à 38 paarden dienst deden. Ongeveer 30% van het aantal zeilschepen maakte op het kanaal van deze jaagdienst gebruik. In 1879 werd de jaagdienst door een sleepdienst vervangen, welke sinds 1888 niet meer werd gesubsidieerd. In 1880 werd ook "vrije jagerij" toegestaan.
Reeds spoedig na de opening bleek, dat de scheepvaart de voorkeur gaf aan ihet nieuwe kanaal. Tussen 15 oktober 1866 en 1 maart 1867, toen zowel het kanaal als het Kreekrak konden worden gebruikt, voeren 4783 schepen (totale tonnage: 292.827) door het kanaal en slechts 1085 (totale tonnage: 74.253) door het Kreekrak. Van 202 Rijnschepen gingen slechts 6 door het Kreekrak. Dit demonstreert duidelijk dat de Rijnvaart op Antwerpen alleen door de aanleg van het kanaal tot betekenis is kunnen komen. De Belgische regering had tegen de kanaalaanleg geprotesteerd, o.a. omdat zij vreesde, dat de Westerschelde bij Bath meer zou aanzanden bij afsluiting van het Kreekrak. De aanleg zou ook niet in overeenstemming zijn met het reeds geciteerde uit het tractaat van 1839, omdat de scheepvaart nu sluizen moest passeren en een omweg zou moeten maken over ruwer vaarwater, waardoor deze vaarweg niet "even veilig- en even goed en gemakkelijk" als de in 1839 bestaande zou zijn. Uit het voorgaande is wel gebleken hoe men zich deze vaarweg door het Kreekrak in 1839 moet voorstellen. Bij het ontwerpen van het kanaal baseerde men zich op de doorvaart van kleine zeeschepen. De bodembreedte werd 10 m en de diepte 6,50 m bij een kanaalpeil van NAP + 0,26 m. De sluizen werden in de dag 16 m breed, de schutlengte bedroeg 19 m. De beweegbare waterkering bestaat uit stalen puntdeuren. Reeds spoedig werd tot de bouw van een tweede stel sluizen besloten uit de overweging, dat bij het uitvallen van een sluis geen reserve aanwezig was en dus niet voldaan zou kunnen worden aan het tractaat omdat alleen de omweg over het Sloe of door het Kanaal door Walcheren dan nog beschikbaar was. De kleine sluizen of Westsluizen, die tussen 1870 en 1872 werden gebouwd, zijn meer berekend op de toenmalige Rijnvaart en konden dus kleiner van afmeting zijn. De doorvaartwijldte werd 8,0 m bij een schutlengte van 113,40 m en een slagdorpeldiepte van NAP -4,64 m. De beweegbare waterkering bestaat uit houten puntdeuren.
Het aantal schepen nam volortdurend toe, terwijl de schepen gemiddeld ook groter werden. Bovendien moesten de oude Middensluizen wegens ernstige gebreken ingrijpende reparaties ondergaan, terwijl van de zijde van de scheepvaart reeds meermalen was aangedrongen op vergroting van de buitenhaven te Hansweert. In 1907 werd tot de bouw van een derde stel schutsluizen, de Oostsluizen, besloten, waarmede in 1912 en in 1916 respectievelijk te Hansweert en te Wemeldinge werd aangevangen. De sluizen werden respectievelijk op 10 augustus 1916 en ol 23 mei 1928 voor de scheepvaart opengesteld. De beweegbare waterkering wordt gevormd door elektrisch bewogen roldeuren. De hoofdafmetingen der sluizen zijn: doorvaartwijdte 16 m, schutkolklengte 135 m, grootte schutlengte 152 m, schutkolkbreedte 38 m en diepte slagdorpels NAP -6,25 m.
Reeds in 1893 was men begonnen met het maken van een tweede doorvaartopening onder de Bonzijbrug te Wemeldinge, in 1897 en 1899 onderscheidenlijk gevolgd door het inrichten van een tweede opening onder de Schoorse brug en de Postbrug en in 1910 door het inrichten van een tweede doorvaartopening van de spoorwegbrug te Vlake.
De verlichting van haven- en sluisterreinen was in die jaren zeer primitief. Uit de Verslagen Openbare Werken blijkt, dat, in verband met inklaring van schepen bij avond, te Hansweert de verlichting in 1907 werd uitgebreid met "spiritus-gloeilicht"; in 1909 is sprake van verbetering van deze verlichting en het verlichten van de sluisterreinen te Wemeldinge met vier "petroleum-gloeilichtlampen", terwijl in 1911 ook drie van deze lampen werden aangeschaft voor verlichting van de bruggen voor gewoon verkeer. Bij de bouw van de Oostsluizen en in verband met de elektrificatie van de beweegbare kering daarvan en van de schuiven werd echter tevens voorzien in de bouw van een elektrische centrale voor eigen stroomopwekking. Aanvankelijk was de bedoeling om een hydroelektrische centrale te bouwen, waarvan het zg. arbeidsriool gereed is gekomen, doch door de oorlogtoestand werden de in Duitsland bestelde onderdelen niet geleverd. In 1922 heeft men eindelijk geheel afgezien van deze "water-centrale", die bedoeld was als proefobject voor de benutting· van eb en vloed voor de winning van elektrische energie. De centrale is in de Tweede Wereldoorlog verwoest en naderhand niet weer opgebouwd.
De Oostsluizen werden ten opzichte van de bestaande sluizen ongeveer 100 m meer naar binnen gebouwd, waardoor belangrijke verruiming van de buitenhavens mogelijk werd. De uitmonding van het kanaal bij Hansweert werd destijds gegraven dwars door een in 1808 aangelegde zeedijk. De voorliggende dijk was bij een zware stormvloed in dat jaar doorgebroken. De twee havendammen werden gebouud binnen de oost- en westnollen van de verlaten dijk. Deze situatie bood later gelegenheid om aan de oostzijde de zo gevormde oppervlakte gedeeltelijk als zijhaven te benutten. Deze zijhaven is in 1961 volledig op een diepte van NAP - 6,25 m gebaggerd en van meerstoelen, steigers en verlichting voorzien om te dienen als vluchthaven en als overnachtingshaven. Het kanaal, gelegen tussen Wester- en Oosterschelde, is uiteraard een geliefde plaats voor overnachtingen. Hiervan wordt zo druk gebruik gemaakt (ongeveer 35 tot 40% van het aantal motorvaartuigen blijft een nacht in het kanaal liggen; vooir de sleepvaart bedraagt dit zelfs ongeveer 60%), dat het aanbod van schepen des morgens voor de slulzen soms zo groolt werd, dat het vlotte doorschutten en verwerken van de scheepvaart er door in gevaar werd gebracht. Voor overnachtingen kan nu verwezen worden naar de goed geoutilleerde zijhaven.In verband met de toename van de scheepvaart werd in de dertiger jaren verbreding van het kanaal overwogen. Ook de laaggelegen spoorwegsbrug te Vlake, die in verband met de vastgestelde tijden van sluiting een hinderlijk obstakel voor de scheepvaart was, speelde in die overweging een rol. Nadat in 1932 de westelijke doorvaart van de Postbrug was verruimd, werden ten zuiden van de spoorwegbrug op een gezamenlijke onderbouw een hooggelegen brug voor gewoon verkeer en een nieuwe spoorwegbrug gelegd. De: bouw had plaats in de periode: 1934-1938. Tevens werd tussen 1936 en 1938 het kanaal tussen de Postbrug en het dorpje Schore verbreed tot een bodembreedte van ongeveer 35 m bij een bodemdiepte van 5,50 m beneden kanaalpeil. Deze verbreding vond plaats aan de westzijde van het kanaal. Daarbij werd de kanaaldijk zo ver teruggelegd, dat de bodembreedte naar behoefte met nog 24 m kan worden verbreed. De Schoorse brug werd in 1939 afgeruimd. In de meidagen van 1940 werden alle bruggen ernstig beschadigd of vernield door het opblazen met springstof. Dit herhaalde zich bij het terugtrekken van de bezetters, Ook de sluizen in Wemeldinge en Hansweert werden in 1944· door oorlogshandelingen min of meer ernstig beschadigd en op het kanaal en in de buitenhavens werden in totaal 39 binnenschepen tot zinken gebracht. In 1956 zijn het buitenhoofd en de schutkolk van de Middensluis te Wemeldinge geheel en het binnenhoofd gedeeltelijk vernieuwd, omdat deze sluis ernstige gebreken vertoonde.
De onderkant van de vaste overspanningen van de Vlakebruggen is gelegen op 7,50 m boven kanaalpeil, de doorvaartbreedte is op de bodem 37 m. De beweegbare overspanningen hebben een doorvaartbreedte van 18 m. De openingstijden van de basculebruggen zijn door de spoortijden uiteraard beperkt in aantal en duur. Van de openingen behoeft slechts ruim l % van de scheepvaart gebruik te maken. Dit geldt dan meestal bijzndere transporten als bokken, kranen of zeeschepen.
De doorvaartopeningen van de Postbrug zijn respectlevelijk 16,05 m (westzijde) en 16,50 m (oostzijde) wijd; die van de Bonzijbrug in dezelfde volgorde onderscheidenlijk 13,84 m en 16,68 m. De Bonzijbrug is alleen gelegen voor de west- en middensluizen te Wemeldinge; het scheepvaartverkeer naar de Oostsluis passeert deze brug dus niet. Het wegverkeer maakt gebruik van de roldeuren over de Oostsluis te Wemeldinge. Te Hansweert is overgang over de sluizen alleen aan voetgangers toegestaan.
Langs het kanaal bevinden zich te Hansweert, Schore, Vlake en Wemeldinge loswallen, waarvoor een bodemdiepte aanwezig is van 4 m. Aan de loswallen vindt een vrij belangrijke verscheping van aardappelen naar het buitenland plaats. Ook hebben zich hier enige bedrijven gevestigd, welke bereikbaar zijn door coupures in de kanaaldijken, voorzien van beweegbare waterkeringen.De sluizen en bruggen zijn dag en nacht bezet. In verband met het geringe aanbod van scheepvaart des nachts worden de West- en Middensluizen en de Bonzijbrug doorgaans tussen 22 en 6 uur niet bediend. Met de sluizen wordt niet geschut, zolang het buitenwater hoger staat dan NAP +2,50 m of lager dan NAP&bnsp;-2,50 m, of, indien groter verval bestaat, bij kering met de vloeddeuren, 2,75 m en bij kering met de ebdeuren 3 m. De grootste geoorloofde afmetingen der vaartuigen zijn: lengte 140 m, breedte 15,75 m, diepgang 6,20 m. Schepen me grotere diepgang dan 5,20 m zijn aan bijzondere bepalingen gebonden en moeten gebruik maken van de oorspronkelijke, diepere vaargeul. Aan de hoogte der vaartuigen is geen beperking gesteld. Een hoogspanningskabel kruist het kanaal op 33 m boven de waterspiegel.
Het kanaal is in beheer bij het rijk en is, met inbegrip van de buitenhavens, ongeveer 9 km lang. Onder normal omstandig·heden bedraagt de gemiddelde reisduur van buitenhaven toit buitenhaven voor de direct doorgaande vaart ongeveer 3 uren. Na perioden van storm of mist, wanneer er een zeer groot aanbod van schepen is, zijn de wachttijden aanmerkelijk langer, terwijl de buitenhaven te Wemeldinge vooral dan te klein blijkt te zijn. In dat geval wordt de schipperij op de tussenwateren bij Zijpe gewaarschuwd door het tonen van een bord met opschrift "Haven Wemeldinge vol", opdat men aldaar van de vluchthaven gebruik kan maken. Omdat het ongewenst is, dat schepen de vrij smalle havenmonden gelijktijdig in- en uitvaren, wordt de scheepvaart op Ooster- en Westerschelde door middel van een geel knipperlicht gewaarschuwd wanneer schepen de haven zullen uitvaren. Sinds kort vindt op beperkte schaal duwvaart plaats, een wijze van vervoer, waarop het kanaal en zijn kunstwerken eigenlijk niet ziijn berekend.
Het Kanaal door Zuid-Beveland is een van de drukst bevaren kanalen van Europa en van bijzonder belang voor de doorgaande vaart van binnenschepen naar en van Antwerpen en het Kanaal van Terneuzen (voornamelijk met bestemming Gent). Verdeeld naar beide richtingen (Antwerpen en Kanaal van Terneuzen) is de verhouding van het aantal schepen ongeveer 6:4 en van het tonnage 7:3. Per werkdag passeren gemiddeld 300 binnenschepen het kanaal. Het aantal zeeschepen (meestal coasters), dat gebruik maakt van het kanaal, ligt doorgaans beneden 600 per jaar met een totale tonnage tussen 100.000 en 150.000 BRT. Hiervan heeft ongeveer een vierde gedeelte de loswallen tot bestemming. Het verkeer met zeeschepen, waarvan men bij de aanleg van het kanaal enige verwachting had, is dus van weinig betekenis. Door de aanwezigheid van het kanaal is er zowel te Hansweert als te Wemeldinge een levendige handel in vele soorten artikelen, welke tientallen parlevinkers op de been brengt.