ultramarin marine translations
ultramarin.online
nl zwaard   "Schips-Swaarden, misschien zo genaamd, om dat dese, gelyk het zijd-geweer, ook op't Schipszyden gevoerd werden, dienen om de Scheepen met een van ter zijden, of van vooren inde Zeilen vallende Wind, varende, voor't wegwijken te ondersteunen." (Cornelis van Yk, De Nederlandse Scheepsbouw-Kunst opengestelt, Amsterdam 1697)  
de Schwert  großes, seitlich ungefähr mittschiffs angebrachtes, meist birnenförmiges Brett aus Holz oder Eisen, das Plattbodenschiffen als Kielersatz dient. Das Schwert ist mit einem Gelenk an der Bordwand befestigt, an dem es senkrecht ins Wasser geschwenkt wird, so daß es (beim Fahren unter Segel) Abdrift entgegenzuwirkt. (Schon auf einer Wormser Schiffsdarstellung des 13.Jhdts. zu sehen, allgemein aber erst seit dem 17.Jahrhundert verbreitet.(K.Schwarz, Typenentwicklung)
en lee-board an assemblage of planks or plates in shoe-sole shape fitted one on each side of small flat-bottomed sailing ships, serving to prevent as much as possible the drifting of the vessel to leeward, when sailing by the wind.
fr aile de dérive
semelle de dérive
assemblage de planches ou de tôles, ayant la forme d'une semelle. On en place deux (un de chaque côté) à l'extérieur des petits navires à voiles à fond plat, pour diminuer autant que possible la dérive.
nl
"Het oud gebruik van zwaarden is en waar zij zijn ontstaan, is niet bekend, doch wat vast staat, is dat zij in Nederland meer dan ergens ter wereld een onmisbaar onderdeel vormen waar de meeste onzer zeilschepen het niet buiten zouden kunnen stellen. Hoewel zwaarden ook in andere landen voorkomen, karakteriseeren zij toch in de eerste plaats, als een echt nationaal kenteeken, het uiterlijk onzer binnenschepen. Evenwel zijn zij niet zoolang in het gebruik als men wellicht zou denken. Het light voor de hand dat zij eerst zijn toegepast bij platboomde scheepjes op enge wateren en daarna ook bij schepen van allerlei soort noodzakelijk werden, toen men die in het algemeen plomper, bijna of geheel platboomd en met weinig diepgang ging bouwen, welke hoedanigheden samenhingen met de gesteldheid der wateren en het streven naar zooveel mogelijk laadruimte. Algemeen in gebruik kwamen zij in de loop van de tweede helft der 16e eeuw, behalve bij eenige schepen.

[...]

Zoolang als de zwaarden bestaan, komen zij in twee vormen voor. Bij den eenen zijn zij lang en smal met een gelijke breedte over de geheele lengte, en bij den anderen in evenredigheid korter, aan het boveneinde afgerond puntig en naar het uiteinde breed en rond uitloopende. Een vereischte bij beide soorten is, dat de dikte naar het uiteinde vermindert; bij de smalle is het onderste gedeelte aan den buitenkant vaak eenigszins uitgehold, terwijl een breed zwaard geheel vlak is. Een smal zwaard bestaat uit één stuk, daarentegen is het breede uit verscheidenen planken samengesteld, die aan het ronde einde door een eijzeren beslag, een zgn. halve maan, in haar verband worden gehouden.

Een stevig en buigzaam smal zwaard is het aangewezene voor zeeschepen en kustvaarders daar dit buitengaats te verkiezen is boven een dat breed en daardoor minder sterk is. Smalle zwaarden treft men aan bij de visschersvaartuigen der Zuiderzee en in Zeeland, van welke de botter en de hoogaars de meest bekende zijn, alsmede bij de zeetjalk. Schepen die ze voerden, doch die niet meer bestaan, waren de bomschuit of visscherspink, het kleine soort der koffen, de smak en oudtijds de boeier. Zoals bekend, zijn dit alle rondgebouwde schepen, meer of minder platboomd en met weinig diepgang. Van de binnenschepen is er niet een dat zonder zwaarden kan varen, omdat hun model die niet toelaat, daar het te plomp is, of volkomen platboomd, of te lang in verhouding tot de wijdte. Wanneer zij zwaar geladen zijn en met ondiep water rekening moeten houden, mag het zwaard niet te diep steken, om welke reden het als boven beschreven, breed uitloop om toch voldoenden weerstand te geven. Opdat het in neergelaten stand niet tegen het schip wordt gedrukt en daardoor ontzet moet worden, bevindt zich boven de kim - waar de ronding begint - een balkje, een zgn. strijkklamp, om steun te geven. Door den druk van het water zet het zwaard zich bovendien tegen de strijkklamp vast waardoor het in den goeden stand blijft. Bij botters wordt het door een enkel eind touw opgetrokken, bij andere schepen door een ketting die over een tegen het boord geplaatste ijzeren schijf loopt en waaraan een naar achteren loopende takel is bevestigd. Oudtijds was er in plaats van de ketting een touw en liep de takel naar voren tot aan het want, hetgeen nu nog wel bij botterjachten voorkomt."

G.C.E.Crone, Nederlandsche Binnenschepen, Amsterdam 1944, pp.63ff.