ultramarin marine translations
ultramarin.online
nl stevenaak    
de Stevenaak  
en stem aak  
fr aak à étambot  
zeichnung/tekening/drawing/dessin
"Stevenaken zijn verwant aan de Dorstense aken; mogelijk een opvolger of een Nederlandse variant daarvan.
[...]
Stevenaken verschillen in een aantal opzichten van de Dorstense aken. De heve is vervangen door een voorsteven. De constructie is nu aan de voorkant hetzelfde als aan de achterkant; aan beide uiteinden is het vlak een beetje opgelicht. Beide stevens staan een beetje schuin, terwijl de voorsteven enigszins gekromd is. Verder is de bouw in de regel gladboordig en ziet men een berghout; dit kan duiden op een Nederlandse ontwikkeling. Een scherp voorschip wordt echter al als kenmerk genoemd van de eerste grote sleepkanen die rond 1840 in Duitsland gebouwd werden.
[...]
De kleinste scheepjes, vanaf ongeveer 20 meter, hadden als woning alleen een paviljoen en waren voorzien van een eenmasttuigage. Al vanaf 26 meter schipslengte begon men een achtermast aan te brengen. Deze stond altijd tegen het achterschild van het laadruim of - als er achterop een roefje was - tegen het achterschot daarvan. Zo'n roefje was bij deze maat schepen - man zag ze ook op bijvoorbeeld de grote paviljoentjalken - een zogenaamde stookroef van ongeveer 5 voet lang; soms was de vloer op dekniveau en dan had men binnen behalve weinig ruimte ook geen stahoogte. [...] Bij nog grotere schepen (een grens is moeilijk aan te geven) plaatste men, doorgaans verder naar voren op het schip, een grote roef. Achter deze roef was dan een met een laadroef verhoogd apart laadruim. Soms was de laadroef even hoog als de roef zelf. Deze manier van opbouwen zag men ook wel op andere rivierschepen als Dorstense aken, kenen en vroege klippers.
[...]
Het tuig van de houten stevenaken had speciale kenmerken. Zoals we zagen was het bezaantje, althans bij de kleinere tweemasters, niet zo groot. De hoofdmast ziet men op oude foto's nogal eens getooid met een lange masttop, soms zelfs een exorbitant lange top. Men benutte dus niet de mogelijkheid om een hoog grootzeil met een lang voorlijk aan te brengen, maar werkte liever met gaffeltopzeilen en ratopzeilen. Verder komt men aan de grote mast vaak een ra tegen. Sopers beschrijft zo'n razeil bij een Dorstense aak. De voordelen van een razeil zijn duidelijk. Het is geen pretje om oostwaarts de kronkelende Rijn op te varen, de westenwind in de rug, en voortdurend met een grootzeil te moeten gijpen. De lange rijen sleepschepen lieten bovendien weinig manoeuvreerruimte over. Voor zover we weten, voerden klippers geen razeil meer; misschien is hier de makkelijke tuigbehandeling met lieren de oorzaak van.
[...]
De eerste ijzeren stevenaken waren exacte kopieën van de houten schepen. Maar we leven, zo tegen 1880, in de ontwikkelingstijd van de klipper - men ging ertoe over om de voorsteven van de aken naar voren toe om te buigen. Ook liet men de huid naast de steven weleens licht uitwaaieren. Een beetje maar. En als je schuin van voren tegen zo'n kop aankijkt, zie je dat het in de boegen al weer helemaal over is. [...] Als dan de holle ijzeren steven vervangen wordt door een stafsteven, hebben we een schip dat we tegenwooordig een klipperaak noemen. Ondertussen had men ook al de stap genomen om het achterschip van een overhangend hek met een doorgestoken roer te voorzien. Meestal verviel dan het paviljoen." [Scheepstypologieëen]