ultramarin.online
nl klipper   zeilschip met een scherpe vooruitspringende voorsteven (klipperkop) en overhangend hek, voor hoge snelheden gebouwd. In de binnenvaart opgekomen in het laatste kwart van de 19de eeuw, later gemotoriseerd en na de tweede Wereld Oorlog van de binnenwateren verdwenen. Typisch voor de klipper zijn: S-vormige voorsteven, uitladende boeg, vlakke bodem, korte ronde kimmen, spanten van verschillende breedte, gepiekt achterschip met overhangend hek, en doorgestoken roerkoning.
de Klipper stählernes Segelschiff mit scharfem, vorspringendem Vorsteven (Klipperkopf) und überhängendem Heck, auf hohe Geschwindigkeit zugeschnitten. In der Binnenschiffahrt im letzten Viertel des 19.Jahrhunderts aufgekommen und später motorisiert, aber nach dem 2. Weltkrieg von den Binnenwasserstraßen verschwunden. Typisch für den Klipper sind: S-förmiger Vorsteven, ausladender Bug, flacher Boden, kurze, runde Kimmen, Spanten von unterschiedlicher Breite, ein gepiektes Achterschiff mit überhängendem Heck und durchgestecktem Ruderkönig.
en clipper a ship with a sharp, forward-raking bow and masts raking aft, designed and rigged for fast sailing;
fr clipper voilier d'origine américaine, dont la carène est taillée spécialement pour la vitesse, fine et longue. Ils sont utilisés surtout pour le transport du coton et du thé. Ils restent les voiliers les plus rapides, les plus beaux et les plus célèbres.
es clíper      
it clipper
veliero veloce
     
nl  

"De klipper zoals wij die kennen uit de binnenvaart werd gebouwd als ijzeren of stalen zeilschip bestemd voor de vrachtvaart. De klipperbouw vindt zijn begin in het laatste kwart van de vorige eeuw. Aanvankelijk gebouwd als zeilschip, werden vele klippers gemotoriseerd in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Hoewel het tuig na de motorisering vaak nog lang gehandhaafd bleef, verdwenen de laatste echt zeilende klippers kort na de Tweede Wereldoorlog van onze vaarwegen.Vier factoren hebben in belangrijke mate meegewerkt aan het ontstaan van de klipper als binnenvaartschip:"

1. de overgang van houtbouw naar ijzenbouw in de scheepvaart;

2.de opkomst van de stoomvaart en de toenemende vraag naar snelheid;

3. de ontwikkeling van snelle ijzeren klippers in de zeevaart;

4. ontwikkelingen in de Rijnvaart.

1. "Het gebruik van ijzer brengt een ontwikkeling in vormen met zich mee. Een uitwaaierende kop en een sterk gepiekt overhangend achterschip waren voor de binnenvaart geen bekende vormen.
Als de houtbouw aan het eind van de negentiende eeuw vrijwel geheel verdwijnt, vindt ook de overgang van ijzer naar staal plaats. Staal heeft als belangrijk voordeel boven ijzer zijn grotere buigzaamheid. In het begin van de jaren negentig worden klippers gebouwd met een stalen huid, vlak en kimmen, terwijl spanten, kattesporen, dekbalken en dekken nog in ijzer worden uitgevoerd. Ijzer gaf men aan in duimse maten, staal in millimeters. In 1904 vinden we voor het eerst een compleet stalen klipper, bij Boot in Vrijenban gebouwd."

3. "De klipper is qua type, naam en materiaal afkomstig uit de zeevaart, waarbij het type (de vorm) werd aangepast aan de binnenvaart. De binnenvaartklipper heeft een plat vlak en heeft darom zwaarden nodig. De overlevering wil dat het Teun van Duivendijk was die op zijn werf aan 't Zandje te Lekkerkerk deze afleiding bedacht en ontwikkelde en dat deze de eerste klipper bouwde."

4. "Omstreeks 1870 komt de zware industrie aan de Ruhr in Duitsland op gang. Houten overnaads gebouwde tweemasters als aken, kenen en stevenschepen zorgen voor het vervoer van erts en graan naar boven en ijzerprodukten, kolen en briketten naar beneden. Omdat Rotterdam en vooral Antwerpen de aanvoerhavens voor het achterland zijn, komen deze schepen op de Zuidhollandse en Zeeuwse stromen. Hier blijken de houten schepen niet langer te voldoen; erts is een wrede lading en graan vraagt een dicht schip. Reeds sinds 1840 bestond er in de Rijnvaart belangstelling voor ijzerbouw, speciaal voor sleepschepen.
In de jaren zeventig en tachtig gaat de ijzerbouw zich ook uitstrekken over zeilschepen op de Rijn. Grote schepen met twee masten met grote tuigen zijn noodzakelijk om tegen stroom naar boven te varen. Uit het Dorstense schip met een flauw gebogen steven en een gepiekt achterschip ontwikkelt zich dan de stevenaak, met een ietwat hol gebogen doossteven en van achteren een fijn besneden achterschip met hooggedragen billen en een aangehangen roer. Wanneer de klipper er verschijnt, gaat deze de bestaande typen beinvloeden en ontwikkelt zich een Rijnschip dat een klipperachtige kop krijgt en de doossteven behoudt, met van achteren een kort opwippende, tamelijk volle klipperkont."

"Een aantal typische kenmerken van de rompvorm in het kort samengevat zijn.

  • een S-bocht in de voorsteven;
  • een uitwaaierende boeg;
  • een plat vlak;
  • korte, niet hoekige kimmen;
  • die zijden staan niet stil, dat wil zeggen dat alle spanten een verschillende wijdte hebben;
  • het grootspant staat op ongeveer een derde van het schip, bij of iets achter de mast (in geval van een eenmaster);
  • een bijgesneden, duidelijk gepiekt achterschip, het wulf, met een doorgestoken roer(koning).

Voor de vorm van het achterschip (het hek) zijn twee mogelijkheden. De eerste is uit de zeevaart overgekomen: het boeisel bij het achterschip is naar buiten vallend, een zogenaamde waaier. De andere vorm komt uit de Rijnvaart. Hier blijft het boeisel bij het achterschip rechtop staan of valt het zelfs iets naar binnen." (Scheepstypologieën, Houten 1988)

de  

"Der Klipper, wie wir ihn aus der Binnenfahrt kennen, wurde seit dem vierten Viertel des 19.Jahrhunderts als eisernes oder stählernes Fracht-Segelschiff gebaut Viele Fahrzeuge wurden nach dem 1.Weltkrieg nachträglich motorisiert, so daß segelnde Klipper nach dem 2.Weltkrieg verschwanden. Der Klipperbau für die Binnenfahrt wurde durch vier Faktoren begünstigt:
1. der Übergang vom Holz- zum Stahlbau;
2. die aufkommenden Dampfschiffahrt und die damit verbundene Beschleunigung des Verkehrs;
3. die Entwicklung schneller stählerner Klipper für die Seefahrt;
4. die Entwicklung der Rheinschiffahrt.

1. Der Gebrauch von Eisen führt zu neuen Formen im Schiffbau. Ein vorspringender Kopf und ein stark gepiektes, überhängendes Achterschiff waren bis dahin in der Binnenschiffahrt wenig bekannt. Mit dem verschwinden des Holzbaus findet auch der Übergang vom Eisen- zum Stahlbau statt. Der Vorteil von STahl ist die größere Biegsamkeit. Anfang der 1890er Jahre wurde die Schiffshaut, Boden und Kimm aus Stahlplatten, Spanten, Wranken, Deckbalken und Deck aus Eisen gefertigt. Während Eisen in Zoll gemessen wurde, maß man Stahl in Millimeter. Der erste vollständig aus Stahl gebaute Klipper entsteht 1904 bei Boot in Vrijenban.

3. Der Klipper kommt, was Typ, Name und Material betrifft, aus der Seefahrt, wobei die Form (der Typ) an die Erfordernisse der Binnenschiffahrt angepaßt wird. Der Binnenklipper besitzt einen flachen Boden und braucht daher Schwerter. Die Überlieferung will, daß Teun van Duivendijk von der Werft Zandje in Lekkerkerk diese Kombination bedachte und so den ersten Klipper baute.

4. Um 1870 kommt die Schwerindustrie an der Ruhr in Gang. Hölzerne Zweimaster in Klinkerbauweise, Aken, Kenen und Stevenschiffe befördern Erz und Getreide zu Berg, Eisenprodukte, Kohlen und Briketts zu Tal. Weil Rotterdam und vor allem Antwerpen die Exporthäfen zur See für das Hinterland sind, erscheinen diese Schiffe auf den Südholländischen und den Seeländischen Strömen, deren Erfordernissen sie schlecht gewachsen sind. Erz ist eine Ladung, die das Schiff stark beansprucht. Getreide erfordert ein dichtes Schiff. Seit 1840 bestand daher Bedarf an eisernen Schiffen, insbesondere für die Schleppschiffahrt.

In den 1870/80er Jahren greift der Eisen-/Stahlbau über auf die Segelschiffahrt auf dem Rhein. Um gegen den Strom zu segeln sind zwei Masten mit großer Takelage nötig. Aus dem Dorstener Schiff mit einem leicht gebogenen Steven und einem gepiekten Achterschiff entwickelt sich die Stevenaak mit einem leicht gebogenen Doossteven und von achtern mit einem fein geschnittenen Achterschiff mit hoch ausladenden Seiten und einem angehangenen Ruder. Mit dem Erscheinen des Klippers entwickelt sich ein Rheinschiff, das einen klipperartigen Kopf erhält, den Doossteven behält, mit einem vollem, aufgeschwungenen Klipperheck." (Scheepstypologieën)