"De Kagenaar is een smal scheepje dat in de omgeving van Leiden gebruikt
werd voor het vervoer van mest, landbouwprodukten, bloembollen en dergelijke.
Aan de voorzijde komen vlak en boorden samen en worden de uiteinden bevestigd aan een plaat. Deze plaat is zorgvuldig rondgesmeed en langs de rand sierlijk afgewerkt. Deze constructie doet denken aan de houten 'keenachtigen', waar vlak
en gangen in de kop vergaren in één blok hout; ook daar was van dat blok hout
veel werk gemaakt. Opvallend is dat de kop van een Kagenaar met smeedwerk is
versierd. Sopers meldt hetzelfde voor de grote kenen. Vermeldenswaard is dat er
op de Zuidhollandse binnenwateren vanouds keenachtige scheepjes rondvoeren. Een
eventuele houten voorganger van de Kagenaar heeft in ieder geval een heel ander
uiterlijk gehad. De kimmen van Kagenaars worden gekenmerkt door een zeer grote kimstraal; dit maakt het vaartuig geschikt voor smalle sloten met ondiepe zijkanten. Op ongeveer een meter van voor- en achterkant begint zich een kimnaad
te vormen, om in de kop en de kont in een duidelijke knik te eindigen. (Precies
hetzelfde zien we bij de ijzeren stevenaken van de grote rivieren; in het midden
van het schip een ronde kim, en bij de uiteinden een hoek tussen vlak een
boorden. Bij de houten schepen was er een knik over de gehele lengte van het
schip.)
[...]
De kleinste scheepjes hadden een voor- en achterplecht, de grotere ook een
laag roefje. Veel Kagenaars waren geheel open, maar ook schepen met steekleren
en met luiken kwamen voor. Bolders ontbraken; in plaats hiervan waren
voor- en achterdek voorzien van een oog waaraan een eind ketting was bevestigd, met aan het uiteinde een stevige ijzeren pen." (uit: Scheepstypologieën) |